Zijn de hersenen van jongens anders dan die van meisjes? Hoe beïnvloeden onze genen en hormonen het brein? En wat komt van dat jongen- of meisje-zijn wel of niet tot uiting in het gedrag? Het zijn vragen die hersenwetenschappers al jaren bezighouden.
Of iemand geboren wordt als man of vrouw noemen we het geslacht of de sekse. Dit wordt bepaald door het 23e chromosomenpaar: jongens hebben een X- en Y-chromosoom, meisjes hebben twee X-chromosomen. Deze chromosomen zorgen direct of indirect voor biologische verschillen tussen jongens en meisjes. Sommige verschillen zijn tijdelijk, andere verschillen zijn blijvend. Een tijdelijk verschil is bijvoorbeeld een toename aan testosteron vlak voor en na de geboorte, dit gebeurt wel bij jongens en niet bij meisjes. Een blijvend verschil is bijvoorbeeld te zien in de geslachtsontwikkeling in de puberteit, waarbij het geslachtsorgaan blijvende veranderingen ondergaat.
Of jij jezelf man of vrouw voelt, en of jij jezelf als jongen of meisje ziet, noemen we gender identiteit. De term ‘gender’ verwijst naar de psychologische en sociale aspecten van het man- of vrouw-zijn. Het gaat er dus om wat je voelt, en niet om wat je biologische geslacht is.
Gender identiteit is niet vanaf de geboorte aanwezig. Vanaf de peuter- en kleuterleeftijd begint gender identiteit te ontwikkelen. Kinderen gaan zichzelf en anderen benoemen als jongen of als meisje, en ze spelen vaak het liefst met kinderen van dezelfde sekse. Binnen deze groepen van meisjes en jongens heersen verschillende normen en omgangsvormen. Dat versterkt het gedrag dat bij dat gender ‘hoort’. Dus jongens gedragen zich jongensachtig(er) en meisjes juist meisjesachtig(er) door de rolmodellen in hun directe omgeving.
Hoe ouder kinderen worden, hoe meer zij erachter komen dat gender identiteit een spectrum is: aan de uiteinden staat de jongensachtige jongen en het meisjesachtige meisje. Daartussen zit veel variatie. De adolescentie is een belangrijke fase waarin jongeren hun gender identiteit verder gaan onderzoeken en voor zichzelf definiëren waar zij zelf staan op dit gender-spectrum. Wie ben ik? Met wie identificeer ik me en op wie val ik? Je gender identiteit ontdekken is voor de meesten spannend, maar voor veel jongeren is het ook verwarrend en niet altijd even leuk. Een kleine groep jongeren kan zich niet goed identificeren met hun biologische geslacht. Bij hen kan er sprake zijn van gender dysforie of gender incongruentie. Ze hebben een grote afkeer van hun geslachtskenmerken, en voelen veel verwarring en verdriet als ze nadenken over hoe zij het jongen of meisje zijn ervaren, omdat het niet matcht met hun biologische geslacht.
Gemiddeld gezien is het brein van jongens 10% groter dan dat van meisjes. Dat hangt niet direct samen met betere cognitie: jongens zijn dus niet per se slimmer of beter in dingen dan meisjes.
Ook de seksuele oriëntatie ontwikkelt tijdens de adolescentie. De eerste keer verliefd zijn, een eerste zoen, wat vind je mooi en aantrekkelijk aan een ander? En is die ander een jongen of een meisje? Er zijn aanwijzingen dat iemands gender identiteit en seksuele oriëntatie ontstaan door een samenspel tussen genetische factoren, geslachtshormonen en de zich ontwikkelende hersenen. Jongeren en volwassenen met gender dysforie hebben veel vaker een homoseksuele oriëntatie dan mensen waarbij gender identiteit en sekse overeenstemmen. Zij ervaren dit zelf niet als homoseksueel, maar dit heeft te maken met het geslacht dat bij de geboorte is vastgesteld. Iemand die als jongen geboren is maar zich een meisje voelt en op jongens valt, wordt dus als homoseksueel beschouwd. Terwijl diegene zichzelf wellicht als hetero ziet: als een meisje dat jongens leuk vindt.
Er wordt vaak gezegd dat de geslachtshormonen, zoals testosteron, grote verschillen in gedrag tussen mannen en vrouwen veroorzaken. Een theorie stelt zelfs dat als een foetus in de baarmoeder wordt blootgesteld aan hoge hoeveelheden testosteron, dit zal leiden tot een extreem mannelijk brein, met als uiterste vorm autisme spectrum disorder (ASD) . Echter laten meerdere onderzoeken in grotere groepen zien dat er geen direct verband is tussen de hoeveelheid testosteron in de baarmoeder en autistische gedragskenmerken. Daarnaast is er veel kritiek op de relatie tussen ASD en een extreem mannelijk brein. De relatie tussen hoeveelheid testosteron en een schaal van mannelijkheid gaat dus niet op.
Ook wordt in bovengenoemde onderzoeken niet meegenomen dat niet alleen bij jongens maar ook bij meisjes testosteron in de puberteit toeneemt. Alleen is dit bij meisjes in mindere mate dan bij jongens. Een recente studie uit ons eigen lab laat zien dat de toename van testosteron in de puberteit samenhangt met de ontwikkeling van hersengebieden in diezelfde periode. Die toename is gevonden in hersengebieden die te maken hebben met geheugen en gevoeligheid voor beloningen. Mogelijk spelen hormonen in de puberteit dus een belangrijke rol in de hersenontwikkeling. Opvallend is dat de verandering in de hoeveelheid testosteron zowel bij jongens als meisjes een effect heeft op het ontwikkelende brein.
Er is meer variatie tussen de hersenen van mannen onderling, dan tussen de hersenen van vrouwen onderling. Er zijn meer mannen die hele grote of hele kleine hersenstructuren hebben, terwijl die verschillen tussen de hersenen van vrouwen minder groot zijn.
Er bestaan geen typische ‘mannenbreinen’ of ‘vrouwenbreinen’, komt naar voren uit onderzoek. Een van de bevindingen is dat de overlap in breinstructuur tussen jongens en meisjes groter is dan het verschil ertussen. De onderzoekers hebben laten zien dat binnen het brein van één persoon hersenstructuren zowel wat mannelijker als vrouwelijker kunnen zijn. Breinen waarbij alle structuren alleen mannelijk of alleen vrouwelijk zijn, zijn uitzonderlijk. Ieder brein is dus een uniek mozaïek, je kan dus moeilijk zeggen dat iemand een typisch jongensbrein of typisch meisjesbrein heeft.
Postdoc
GenderAuyeung, B., Baron-Cohen, S., Ashwin, E., Knickmeyer, R., Taylor, K., Hackett, G., & Hines, M. (2009). Fetal testosterone predicts sexually differentiated childhood behavior in girls and in boys. Psychological Science, 20(2), 144–148. https://doi.org/10.1111/j.1467-9280.2009.02279.x
Balthazart, J. (2011) ‘Minireview: Hormones and human sexual orientation.’, Endocrinology, 152(8), pp. 2937–47. doi: 10.1210/en.2011-0277.
Burke, S. M., Manzouri, A. H. and Savic, I. (2017) ‘Structural connections in the brain in relation to gender identity and sexual orientation’, Scientific Reports. Nature Publishing Group, 7(1), p. 17954. doi: 10.1038/s41598-017-17352-8.
Bussey, K. and Bandura, A. (1999) ‘Social cognitive theory of gender development and differentiation’, Psychological Review, 106(4), pp. 676–713. doi: 10.1037/0033-295x.106.4.676.
Fagot, B. I., Leinbach, M. D. and Hagan, R. (1986) ‘Gender Labeling and the Adoption of Sex-Typed Behaviors’, Developmental Psychology, 22(4), pp. 440–443. doi: 10.1037/0012-1649.22.4.440.
Hines, M. (2011) ‘Prenatal endocrine influences on sexual orientation and on sexually differentiated childhood behavior’, Frontiers in neuroendocrinology. Elsevier Inc., 32(2), pp. 170–182. doi: 10.1016/j.yfrne.2011.02.006.
Joel, D., Berman, Z., Tavor, I., Wexler, N., Gaber, O., Stein, Y., et al. (2015). Sex beyond the genitalia: The human brain mosaic. Proceedings of the National Academy of Sciences, 112(50), 15468–15473. http://doi.org/10.1073/pnas.1509654112.
Kung, K. T. F., Spencer, D., Pasterski, V., Neufeld, S., Glover, V., O’Connor, T. G., et al. (2016). No relationship between prenatal androgen exposure and autistic traits: convergent evidence from studies of children with congenital adrenal hyperplasia and of amniotic testosterone concentrations in typically developing children. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 57(12), 1455–1462. http://doi.org/10.1210/jcem-42-4-679.
Maccoby, E. E. (1988) ‘Gender as a social category.’, Developmental Psychology, 24(6), pp. 755–765. doi: 10.1037/0012-1649.24.6.755.
Swaab, D. F. and Garcia-Falgueras, A. (2009) ‘Sexual differentiation of the human brain in relation to gender identity and sexual orientation.’, Functional neurology, 24(1), pp. 17–28. Available at: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/19403051 (Accessed: 14 November 2013).
Wierenga, L. M., Bos, M. G. N., Schreuders, E., vander Kamp, F., Peper, J. S., Tamnes, C. K., & Crone, E. A. (2018). Psychoneuroendocrinology. Psychoneuroendocrinology, 91, 105–114. http://doi.org/10.1016/j.psyneuen.2018.02.034.
Wierenga, L. M., Sexton, J. A., Laake, P., Giedd, J. N., Tamnes, C. K., Pediatric Imaging, Neurocognition and Genetics Study. (2017). A Key Characteristic of Sex Differences in the Developing Brain: Greater Variability in Brain Structure of Boys than Girls. Cerebral Cortex (New York, N.Y. : 1991), 1–11. http://doi.org/10.1093/cercor/bhx154.
American Psychiatric Association (2013) Diagnostic and statistical manual of mental disorders, Fifth Edition (DSM-5). Arlington (VA). doi: 10.1176/appi.books.9780890423349.